Jan Schoonhoven, vooral bekend van zijn monochrome (witte) reliëfs, formuleerde begin jaren zestig de uitgangspunten van zijn kunst. Kunst mocht geen persoonlijke gevoelens uitdrukken. Kunst moest onpersoonlijk en objectief zijn. Dit deed hij door elementaire vormen op elkaar te stapelen of door een ritmische herhaling van lijnen. Hij stond daarmee aan de basis van de Nul-groep, de Nederlandse versie van de internationale Zero-groep. In de jaren veertig luidden abstract-figuratieve impressies van steden en huizen in een vlak patroon van herhaalde horizontale en verticale lijnen zijn latere reliëfs in.